
Tijdens zijn studies aan de Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen, volgde Mendelson les bij Gustave van de Woestijne en Isidore Opsomer en werd zo in het toen heersende animisme geïntroduceerd. Hij nam deel aan de salons Apport georganiseerd door Robert Delevoy en was in 1945, het jaar waarop hij in Brussel ging wonen, een van de stichtende leden van de Jeune Peinture Belge. Vanaf 1948 evolueerde zijn werk naar geometrische abstractie. In 1951 werd hij leraar zeefdrukken aan de school van La Cambre. Hij had interesse voor de relatie schilderkunst en architectuur en ontwierp twee projecten voor architecturale integratie (Kursaal, Oostende, 1952 – Hotel Canterbury, Brussel, 1953) en was mede-ondertekenaar van het manifest van de groep Espace. In 1953 ging hij voor het eerst naar Spanje, een land dat een diepe indruk op hem maakte. In 1956 begon een matiëristische periode en een terugkeer naar figuratie, wat later resulteerde in aquarellen (1967) en sculpturen (vanaf 1969). Vanaf begin jaren 1990 keerde hij met monochrome doeken terug naar de abstractie.