Maurice BOEL [1913-1998]

This image has an empty alt attribute; its file name is 3254_Boel_01.jpg

Maurice Boel onderging tijdens zijn academiejaren de invloed van Alfred Bastien. Maar na zijn legerdienst ging hij resoluut de weg op van het expressionisme in de trant van Constant Permeke.

Maurice Boel hield zijn eerste individuele tentoonstelling in 1938 in de galerij ‘Studio’ in Oostende. James Ensor, die nochtans gekend was voor zijn cynisch gedrag jegens jonge talenten, stond erop de inleiding te schrijven en zwaaide hem alle lof toe.

Hij studeerde in 1950 en 1951 aan de Vrije Academie ‘La Grande Chaumière’ in Parijs. Hij verkocht er enkele werken aan een galerie. Tijdens dit verblijf maakte hij kennis met kunstenaars zoals Hartung, Zadkine, Braque en Fouyiata. Dit was een openbaring voor hem en dit gaf de aanleiding tot een grondig vernieuwingsproces in zijn stijl. Hij verliet de figuratie en evolueerde geleidelijk tot een geometrische, lyrische abstractie met behoud van kleur en ritme. Hij maakte zich los van de invloed van Permeke, de ‘couleur locale’ en het anekdotische uit zijn voorgaande werken. Hij vond geleidelijk aan zijn eigen stijl. Maar toch maakte hij later nog neofiguratieve werken, in het bijzonder de weergave van landschappen in Devon, zijn geliefkoosde vakantiebestemming.

Hij werd in 1959 de eerste laureaat van de Nederlandse Talensprijs toen die uitgebreid werd naar België. Voortaan volgde de ene tentoonstelling na de andere. 

Hij vertrok in die periode opnieuw naar Spanje en volgde er een taalcursus in Cadiz. Hij ging er met zijn vrouw wonen en maakte er naast zijn etsen en schilderijen ook Spaanse gedichtjes. Later ontdekte hij het badplaatsje Salou, tekende er o.a. ‘Fantastische ruiters’ (1957) en gaf er voordrachten over de evolutie van de kunst. Terug in België, schilderde hij muurdecoraties met abstracte verticalen in het Ostend Hotel (1956). Hij waagde zich aan de derde dimensie en ontwierp, in opdracht van de Stad Oostende, enkele installaties, waarvan er een werd weerhouden voor de Expo ’58.

Hij vertrok in 1960 naar Italië en had er een tentoonstelling in Firenze samen met Anne Dubois. Dankzij een beurs van het Ministerie van Openbaar Onderwijs kon hij in 1961 werken in Rome aan de Academia Belgica. Hij gaf er in juli 1961 een tentoonstelling samen met Camille De Taye en Jeanne Rucquoi. Later in hetzelfde jaar exposeert hij zijn Italiaanse werken in het Kursaal van Oostende. 

In deze decade evolueerde het strakke en koele verticalisme in zijn schilderijen naar bredere stroken die vernuftiger gegroepeerd werden. Onder de invloed van de Italiaanse licht wijzigde hij zijn stijl en stapte hij af van de strengere vormen van de jaren 50. Hij integreerde in zijn abstracte composities rijkere en subtielere kleurschakeringen die weerkaatsen in gouden en zilveren kleuren op de achtergrond.

Meer en meer evolueerde hij verder naar een lyrische abstractie. Zijn creaties worden ‘geesteslandschappen’, enkel zichtbaar voor de kunstenaar. Voor de toeschouwer is dit pure abstracte kunst. 

Zijn werken hebben een weldoordachte opbouw met ritmische verticale lijnen en onregelmatige vlakken. Ze zijn doorvoeld en geladen met emotie. Het coloriet van deze verticalen steekt af tegen een somberder achtergrond, waarin toch soms kleurrijker toets opduikt. Hij geeft een vrije loop aan zijn gevoel voor kleuren en harmonische, contrasterende vormen, maar zonder te vervallen in een beredeneerde strengheid of een kille abstractie. Hij schept een spel van kleuren en schaduwen, of eerder, gekleurde randen die een zeker reliëf geven in het schilderij. Hij bereikt hetzelfde effect met nauwe tussenruimtes tussen zijn verticalen. Die typische verticale lijnen met ongelijke hoogtes, die als gladgestreken plooien vallen over het doek, worden vergeleken met gordijnschilderijen of smalle orgelpijpen.

Maurice Boel maakte deel uit van een nieuwe generatie schilders zoals Mendelson, Kurt Lewy of Mig Quinet, die de abstracte schilderkunst hebben doen herleven, nadat een voorgaande generatie abstracte schilders, zoals Peeters, Joostens, Baugniet, Servranckx of Donas, er zich hadden van afgekeerd.

In 1988 bracht het Museum voor Schone Kunsten van Oostende een retrospectieve van zijn werk. In februari 2010 opende een nieuwe retrospectieve in de Venetiaanse Gaanderijen in Oostende.